Ruimtelijke onderbouwing

Ruimtelijke onderbouwing

Als de gemeente een besluit neemt over een plan of project is een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’ nodig. Daarin wordt verslag gedaan van alle onderzoeken en worden alle belangen tegen elkaar afgewogen. Op deze pagina beschrijven we de onderwerpen die in een goede ruimtelijke onderbouwing aan de orde moeten komen.

Een belangrijke leidraad voor ruimtelijke plannen is het beleid van de Provincie Utrecht, weergegeven in de Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening en het bijbehorende Milieueffectrapport (planMER), vastgesteld op 10 maart 2021. Dat betekent dat de provincie Utrecht – vooruitlopend op de Omgevingswet – vanaf 1 april 2021 aan de slag kan met de uitvoering van het omgevingsbeleid in de Omgevingsvisie en interim Omgevingsverordening.

In de Interim Omgevingsverordening staan regels waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen, en waar alleen van afgeweken kan worden met een goede motivatie.

Interactieve kaarten behorende bij de interim omgevingsverordening zijn te bekijken via de website van de Provincie Utrecht.

Beleidskader

In elk plan hoort een beschrijving van het bestaande beleid opgenomen te worden. Het gaat daarbij om het relevante beleid van bijvoorbeeld het Rijk, de Provincie, Waterschappen en natuurlijk de Gemeente zelf.

Natuur en landschap

Bij het maken van plannen moet rekening gehouden worden met de bestaande natuur- en landschapswaarden. Bij de natuurwaarden wordt een onderscheid gemaakt in de bescherming van gebieden en de bescherming van soorten. De pagina ‘Bescherming natuur en landschap‘ gaat hier verder op in.

Milieu

Bij het maken van plannen moet rekening gehouden worden met de milieuaspecten, zoals bodemkwaliteit, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geluidshinder, milieuzonering en de milieueffectrapportage. Deze punten worden hieronder kort toegelicht. Het gaat daarbij zowel om de invloed van de milieuaspecten op de nieuwe ontwikkeling als andersom.

Bodemkwaliteit

Als de geldende bestemming wijzigt of een via een omgevingsvergunning afgeweken wordt van het geldende bestemmingsplan, is bodemonderzoek nodig. Mogelijk aanwezige bodemverontreiniging mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van deze bodem. Daarnaast mag de bodemkwaliteit niet verslechteren, bijvoorbeeld door graafwerkzaamheden. Dit principe wordt ook wel het stand still-beginsel genoemd. Het wettelijk kader voor de bodemkwaliteit vindt u in de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit kunt u de referentiewaarden terugvinden waaraan de bodem moet voldoen om geschikt te zijn voor bijvoorbeeld een woning of industrieterrein.

Geurhinder

De geuruitstoot (emissie) van bedrijven kan nadelige gevolgen hebben op bijvoorbeeld nabij liggende woningen. Voor de vaststelling van de omvang van de geurhinder is de afstand tussen de geuruitstotende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen van groot belang. Als een gebied te dicht bij een geur uitstotend bedrijf gelegen is, kan worden besloten dat dit gebied zich niet leent voor woningbouw. De regels omtrent geuremissie zijn opgesteld in het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Gemeentes kunnen ook lokaal geurbeleid hebben. Het kan daarom verstandig zijn om bij uw eigen gemeente na te gaan of dit inderdaad is vastgesteld.

Voor veehouderijen geldt een specifiek toetsingskader met betrekking tot de toegestane geurbelasting. Dit kader is opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij.

Luchtkwaliteit

Plannen kunnen invloed hebben op de luchtkwaliteit, bijvoorbeeld door de uitstoot van stikstof. Daarom zijn er op basis van de Wet luchtkwaliteit bepaalde grenswaarden opgesteld die niet mogen worden overschreden. De exacte grenswaarden zijn terug te vinden in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer.

Externe veiligheid

Een aantal activiteiten en bedrijfstypen valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Er kan bijvoorbeeld een risico voor de omgeving ontstaan door de productie of opslag van gevaarlijke stoffen. Bij een bedrijfstype dat onder deze regels valt moet u bijvoorbeeld denken aan een lpg-tankstation. In het Bevi zijn grens- en richtwaarden opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Risico’s op het gebied van externe veiligheid zijn terug te vinden op de landelijke Risicokaart.

Geluidshinder

Een plan kan er mogelijk voor zorgen dat er geluidshinder ontstaat. In de Wet geluidhinder is bepaald dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, die bij de uitwerking of wijziging van een bestemmingsplan geldt, in acht moet worden genomen. In deze wet zijn verschillende soorten zones met een bijbehorende maximale geluidsbelasting opgenomen.

Milieuzonering

Een bedrijf kan niet altijd zomaar naast een woning worden geplaatst. Door zonering wordt afstand gehouden en wordt voorkomen dat er hinder ontstaat. Bedrijven worden ingedeeld in verschillende milieucategorieën aan de hand van hun belasting op het milieu. In de VNG – publicatie Bedrijven en Milieuzonering kon veel informatie worden gevonden over de milieucategorie waarin een bedrijf zou kunnen worden ingedeeld en mogelijke relevante milieuaspecten. Hier kon ook worden gevonden welke afstand tot woningen passend zou zijn. De richtlijnen in deze publicatie worden in de jurisprudentie bevestigd en kan dus als een soort ‘pseudowetgeving’ worden gezien.

De VNG heeft in 2022 een Handreiking Milieuzonering nieuwe stijl opgesteld. Hierbij wordt een andere aanpak gehanteerd.

Milieueffectrapportage

Op basis van het Besluit Milieueffectrapportage (Besluit Mer) kan het vereist zijn een milieueffectrapportage (MER) uit te voeren bij bepaalde initiatieven, zoals het realiseren van bedrijven(terreinen), de verbreding van een snelweg, de vestiging van een groot bedrijf, etc. In een MER wordt onderzocht wat de gevolgen van de activiteit zijn voor o.a. natuur en landschap en welke alternatieven voor het initiatief mogelijk zijn. Voor welke activiteiten een MER is vereist, is opgenomen in het Besluit Mer (kolom 1 en 2 van onderdeel C en onderdeel D van de bijlage bij het Besluit Mer).

Water

In ons land moet in een vroeg stadium rekening gehouden worden met water: regenwater, grondwater, drinkwater, vuil water en riolering. Ruimtelijke plannen moeten voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de Watertoets worden doorlopen. Het waterschap kijkt of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies. Een actuele ontwikkeling op het gebied van water is die van watercompensatie. Water dat in bepaalde gebieden weggehaald wordt, bijvoorbeeld voor een wegverbreding, wordt op een andere plaats weer aangelegd. Op die manier is het plan op het gebied van water neutraal.

Meer informatie over de watertoets is te vinden bij het Kenniscentrum Infomil.

Stikstof en natuur

Op het moment is er stevige discussie over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) dat is opgesteld om natuurgebieden te beschermen tegen de neerslag van stikstof. Het Europees hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse aanpak niet op wettelijke bewijzen berust en moet worden herzien.

Cultuurhistorie

Gemeenten zijn sinds de aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening in 2012 verplicht erfgoed mee te wegen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat is nogal een brede taakomschrijving en niet per se eenvoudig. Daarom heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Handreiking erfgoed en ruimte ontwikkeld. Onder erfgoed vallen onder andere archeologische vindplaatsen, monumenten en beschermde dorpsgezichten.

Verkeer, vervoer en parkeren

Zeker bij grotere plannen dient onderzocht te worden wat de gevolgen zijn voor het verkeer. Neemt het aantal verkeersbewegingen sterk toe? En waar gaan de auto’s rijden en parkeren? Een gemeente hanteert daarbij parkeernormen. In geval van nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, dient getoetst te worden of het wegverkeerslawaai ter plekke wel binnen de gestelde normen valt.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

Bij ieder plan dient de financieel-economische uitvoerbaarheid aangetoond te worden. Het gaat daarbij om de onderbouwing wie de kosten op zich neemt voor de uitvoering van het project en voor de plankosten. Meestal laat een gemeente in een overeenkomst vastleggen dat de initiatiefnemer van het plan deze kosten voor rekening neemt. In deze overeenkomst dient tevens vastgelegd te worden wie eventuele kosten van planschade betaalt.

Voor meer informatie:

Profiel Martha Harssema

Martha Harssema

Projectleider natuurinclusieve samenleving – ruimtelijke ordening

06 38 080 829 E-mail LinkedIn
Profiel Milan van Hulst

Milan van Hulst

Projectleider natuurinclusieve samenleving – ruimtelijke ordening

06 41 525 784 E-mail